Bij de berekening van de legitieme dienen sommige giften te worden betrokken.

 

De vraag die de Hoge Raad recentelijk heeft beantwoord is of de poging tot verrekenen van schulden aan een erflaatster met mogelijk niet bestaande vorderingen relevant kan zijn bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een gift.

 

Het ging in deze zaak om een moeder die overlijdt en een zoon en een dochter achterlaat. Moeder verkocht 14 jaar voor haar overlijden haar woning aan haar zoon waarbij haar het recht van gebruik en bewoning werd verleend. Voor het bedrag van de koopsom werd tussen moeder en zoon een overeenkomst van geldlening aangegaan, waarbij de zoon geen rente hoefde te betalen en niet verplicht was aflossingen te doen.

 

Moeder deed 4 jaar voor haar overlijden afstand van het recht van gebruik en bewoning. In haar testament benoemt zij haar zoon tot enige erfgenaam. De dochter die dus (impliciet) is onterfd doet een beroep op haar legitieme portie. De zoon verweert zich door te stellen dat hij ook vorderingen had op moeder, waarmee hij zijn schuld aan moeder mocht verrekenen.

 

Het Hof besteedde aandacht aan de reële koopsom van de woning en het feit dat een verarming van moeder en de bevoordelingsbedoeling niet konden worden vastgesteld en concludeerde dat er geen sprake was van een gift. Dit was te kort door de bocht.

 

De Hoge Raad overweegt -kort gezegd- dat ook het oordeel of er sprake is van een schijnconstructie door te trachten schulden te verrekenen met mogelijk niet bestaande vorderingen relevant kan zijn voor de vraag of bij de verkoop van de woning destijds sprake is geweest van een gift.

 

Moraal van het verhaal: nogmaals is duidelijk gemaakt dat giften gelegen kunnen zijn in een samenstel van handelingen.

 

Is er bij de berekening van de legitieme twijfel over constructies die tot giften leiden, aarzel dan niet om contact op te nemen met RST advocaten

 

 

Pin It on Pinterest

Share This